Report: Irene Feria Prados x PAF - Who can afford to be an architect? Een translokaal debat over arbeid, gender en ongelijkheid in architectuur.
De gespreksavond met als centrale vraag ‘Who Can Afford to Be an Architect?’ vond op donderdag 23 oktober plaats in Stadsform in Antwerpen, op initiatief van PAF en Irene Feria Prados. Evelien Pieters (PAF) opent de avond met een korte kadrering van het thema binnen de werking van PAF en verwelkomt Irene Feria Prados. Feria Prados is lesgever, onderzoeker en architectuurwerker. Haar werk focust op hoe ruimtelijk ontwerp kan bijdragen aan een meer rechtvaardige en inclusieve manier van leven. Zij werd door PAF geselecteerd als curator voor deze gespreksavond via een open call, waarvoor ze deze sprekende vraag naar voren schoof, vanuit een persoonlijke en professionele interesse. (NL)
Tekst: Vjera Sleutel
Foto’s: Tatjana Huong Henderieckx
Listen to the full audio recording of the discussion evening.
Feria Prados brengt twee gasten mee. Onderzoeker en curator Alina Paias brengt een internationale blik mee en opent het debat met een reflectie op de vaak onzichtbare processen en machtsstructuren die architectuurproductie sturen. BAU (Belgian Architectural workers United) – een beweging die zich inzet voor de verbetering van de werkomstandigheden in de Belgische architectuursector – legt de vinger op de wonde met een aantal confronterende cijfers en pleit voor collectieve organisatie als hefboom voor politieke en structurele verandering.
Na een introductie van de curator krijgen we een gelaagd gesprek tussen de gasten, waarin persoonlijke ervaringen zich verbinden met een analyse van het veld. De avond eindigt met kleinere groepsgesprekken, waar het publiek de kans krijgt om de vraag verder uit te diepen.
Introductie - precariteit en polarisatie
Terwijl buiten een storm over het land raast, komen we samen om ons af te vragen wie het zich kan veroorloven om een architect te zijn en onder welke condities. Irene Feria Prados nodigt ons echter uit om de centrale vraag ‘Who Can Afford to Be an Architect?’ niet te beantwoorden, maar collectief de mechanismen bloot te leggen die er ons toe drijven om deze vraag te stellen.
Uit eigen ervaringen als docent merkt ze hoe polarisatie het gesprek beheerst. Enerzijds komt ze in contact met gevestigde vrouwelijke architecten, collega’s met een eigen bureau. Zij worstelen met het actuele debat omtrent verloning en werkomstandigheden van jonge architectuurwerkers. Het aansturen van een architectenkantoor brengt veel onzekerheden met zich mee. Het verhogen van de lonen of aanpassen van de statuten zet druk op het bedrijf. Tegelijkertijd staat ze in contact met studenten die worstelen met hun onzekere toekomst – lage lonen, onzekere contracten, problemen met visa. Deze twee perspectieven staan in de discussie tegenover elkaar, maar spreken tegelijkertijd beide over de precariteit in het beroep. “Laten we op zoek gaan naar een gemeenschappelijke grond”, stelt Feria Prados.
“Ik ben zeker niet de eerste die dit onderwerp naar voren schuift", benadrukt ze. Ze plaatst het debat in een bredere traditie van feministische architecten die al decennialang wijzen op ongelijkheid in het beroep. Denk aan de historische tendens waarbij vrouwelijke architecten voornamelijk kleinschalige residentiële of interieurprojecten kregen toegewezen, of aan de hardnekkige kloof in erkenning tussen vrouwen en hun mannelijke collega’s. Maar, nuanceert ze, deze blik op gender is slechts één vorm van discriminatie in het veld. Andere vormen van uitsluiting spelen evenzeer mee. Het is daarom cruciaal om het onderwerp te bekijken met de bril van het intersectioneel feminisme: discriminatie op basis van gender bestaat nooit in een vacuüm, maar is vervlochten met factoren zoals klasse, afkomst, opleiding, migratiestatus of zorgtaken. Er is geen universele ervaring van ‘de architect’, elke carrière wordt gevormd door een combinatie van factoren en belevingen.
Een grote rode vlag in de Belgische architectuurwereld is volgens Feria Prados de wijdverspreide schijnzelfstandigheid. De vanzelfsprekendheid waarmee jonge architecten in het zelfstandigenstatuut geduwd worden, maakt structurele ongelijkheden zichtbaar. Zo brengt dit statuut drempels met zich mee voor wie een werkvisum nodig heeft: als zelfstandige is het verkrijgen van een werkvisum namelijk complexer, aangezien men zelf de levensvatbaarheid van een eigen praktijk moet aantonen. Daarnaast blijft de sociale bescherming voor zelfstandigen beperkt, terwijl de inkomsten van architecten vaak ontoereikend zijn om deze tekortkomingen te compenseren. Hoewel de duur van de moederschapsrust de afgelopen jaren werd uitgebreid, blijven zelfstandige architecten verstoken van tal van sociale voordelen, denk ouderschapsverlof, ziektedagen, vakantiedagen, evenals van de stabiliteit die noodzakelijk is om duurzaam in het beroep te kunnen blijven. Schijnzelfstandigheid functioneert zo als een vergrootglas op de intersectionele discriminatie die verankerd is in het beroep.
Panelgesprek
Een translokale blik op productie
Feria Prados opent het gesprek met een vraag naar de persoonlijke ervaring van Alina Paias. Paias schetst haar achtergrond. Ze is afkomstig uit Brazilië. Haar opleiding in São Paulo is doordrongen van politiek denken: wie bouwt het project? Welke technologieën worden toegepast? Hoe worden de verschillende elementen geproduceerd? Wie profiteert er van het project? Na haar verhuis naar Nederland werd ze geconfronteerd met een architectuurcultuur die sterk onderworpen is aan financieel kapitaal. In gesprekken met ontwerpers merkte ze hoe autoriteit en autonomie verschuiven en het bouwproces gedreven wordt door neoliberale logica’s.
Ook haar eigen ervaring als architectuurwerker speelt een rol. Ze werkte enkele jaren in verschillende architectenbureaus en genoot van de dagdagelijkse taken – tekenen, rondbellen voor staaltjes, vergaderen. Maar ze merkt hoe deze arbeid nagenoeg onzichtbaar is in het dominante architectuurdiscour. “Het is alsof een concept getekend wordt, een klein diagram, er gebeurt iets, en ‘poef’ daar staat een gebouw. En dat ‘iets’ daartussen is enorm.” Ze pleit ervoor om het moment tussen het ontwerpidee en de oplevering van het project meer inzichtelijk te maken. Door deze verborgen arbeid zichtbaar te maken, worden ook de precariteit, ongelijkheid en uitbuiting zichtbaar.
De architect als werker
Feria Prados introduceert Veronica Aguirre en Pierre Jadoul van BAU in relatie tot een parallel evenement dat toevallig diezelfde avond in Brussel plaatsvindt, georganiseerd door de Orde van Architecten. BAU schreef in 2023 een open brief om de ongunstige werkomstandigheden voor starters in de sector aan te kaarten. Als reactie op deze brief bestelde de Vlaamse Raad van de Orde een onderzoek naar de sociaal-economische positie van architecten, dat net vanavond publiek wordt gemaakt. Volgens Jadoul is inzicht in data cruciaal, omdat het de basis vormt voor toekomstige beleidsbeslissingen. BAU merkt echter op dat de schijnzelfstandigheid in het debat naar de achtergrond wordt geduwd, en ze pleiten ervoor dit onderwerp weer centraal te zetten.
BAU heeft de term ‘architectuurwerker’ bewust in hun discours opgenomen. De term werd aan hen geïntroduceerd door Dear Architects en is afkomstig van de Amerikaanse beweging Architectural Workers United. Ze vervult twee belangrijke functies. Ten eerste verenigt de term alle personen werkzaam in diverse rollen binnen architectenbureaus – architectuur is geen individuele geniale daad, maar een door velen gedragen praktijk, van ontwerpers tot tekenaars en administratieve ondersteuners. Ten tweede politiseert de term: ‘werker’ wijst expliciet op de arbeidsrelatie – mensen die een beroep uitoefenen in dienst van iemand anders voor een loon. Door de juiste woordenschat te gebruiken, kunnen we het debat juister voeren.
Architectuurproductie onder druk
Terug naar het werk van Alina Paias, die recent een tentoonstelling presenteerde in de VI PER Gallery in Praag. Feria Prados informeert naar de titel: ‘Taking More than What's There to Give’. Paias licht toe dat de tentoonstelling de link onderzoekt tussen zes verschillende sites betrokken in internationale architectuurproductie: de mijn, de fabriek, de infrastructuur, de werf, het kantoor en het bewoonde gebouw. De inhoud van de tentoonstelling toont ons een systematische uitputting: van ecologische grondstoffen tot fysieke en mentale menselijke kracht. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Serah Calitz in Zuid-Afrika naar hoe ontwerp historisch gezien werd ingezet om de productiviteit van mijnwerkers te optimaliseren. Zo werd zowel de keuken als het dieet van de werkers nauwgezet ontworpen.
De exploitatie beperkt zich echter niet tot de mijn of de werf, plekken waarvan we weten dat er uitbuiting voorkomt. Ze duikt ook op binnen het architectuurkantoor. De recentere figuur van de architectuurwerker – de tekenaar, de stagiair, de jonge architect – maakt deel uit van deze grotere structuur waarbinnen helaas heel wat voorbeelden van exploitatie te vinden zijn. Paias legt uit dat de tentoonstelling via gesitueerde voorbeelden verbanden blootlegt die tonen dat we opmerkelijk dicht bij volledige uitputting komen. Het kapitalistisch systeem is immers niet geïnteresseerd in het productieproces zelf, maar uitsluitend in het eindresultaat.
Hiërarchieën in de sector
Paias toont ons een fragment uit de film ‘A Sequence of Heteronomies’ die ze maakte met Benjamin Schoonberg. De film onderzoekt de verhouding tussen architectuurontwerp en de realiteit van het bouwen met een focus op grootschalige woonprojecten in Nederland. Aan de hand van een aantal interviews legt de film de complexe uitdagingen in de bouwsector bloot. Zo verduidelijkt Paias dat in Nederland, waar de woningcrisis leidt tot extreme bouwdruk, de beslissingsmacht steeds meer verschuift naar ontwikkelaars en aannemers. De autonomie van architecten slinkt, en dat laat zich voelen tot op de werf: bouwvakkers weten bijvoorbeeld niet wie de architect is of architecten worden gecontroleerd begeleid tijdens werfbezoeken.
De hiërarchieën in de bouwsector hebben ook een duidelijke genderdimensie, vervolgt ze. Van de zestien geïnterviewden waren er slechts twee vrouwen. Paias’ persoonlijke ervaring met ongewenste opmerkingen op de werf tijdens het maken van de film illustreert de ongemakkelijke positie van een vrouw op deze plek. Als ontwikkelaars vandaag grotendeels bepalen hoe steden vorm krijgen, stelt ze, is het problematisch dat vrouwen op die plekken bijna afwezig zijn. Ze hebben zo geen toegang tot deze schaal van besluitvorming.
Paias merkt op dat het moeilijk was om toestemming te krijgen om juniors te interviewen – zowel in architectuurkantoren als bij aannemersbedrijven. Die terughoudendheid om minder ervaren medewerkers een autonome stem te geven illustreert hoe diep hiërarchieën ingebakken zijn in de sector. Een uitspraak van Jasmine Montina, één van de organisatoren van ACAN NL (Architects Climate Action Network NL), sluit hierbij aan: “De laatste keer dat iemand naar mijn interesses vroeg, was tijdens mijn sollicitatiegesprek.” Dit citaat onderstreept hoe weinig ruimte er binnen architectuurbureaus is voor de individuele motivatie van de jonge werknemers. Deze vast verankerde hiërarchieën beperken niet alleen de professionele ontwikkeling van junior architecten, maar beïnvloeden de bredere werkcultuur binnen de sector. Paias vraagt zich daarom af of het ontmantelen van de hiërarchieën binnen het architectenkantoor een hefboom kan vormen om ook de machtsverhoudingen binnen de andere beroepsgroepen in de bouwsector te herdenken.
Schijnzelfstandigheid, de mythes voorbij
“Waar komt het ontbreken van arbeidsbescherming bij architecten in België vandaag?” vraagt Feria Prados. Veronica Aguirre van BAU schetst de historische achtergrond: architecten werkten vroeger voornamelijk individueel, op zelfstandige basis. De sector is echter ontzettend veranderd. Complexere projecten, digitalisering, meer administratie, wedstrijden, … leiden tot grotere teams. De arbeidswetgeving blijft echter achter. Veel architecten werken namelijk voltijds voor één kantoor, onder arbeidsvoorwaarden van werknemers, maar zonder hun rechten.
BAU ziet de afschaffing van schijnzelfstandigheid als de noodzakelijke eerste stap. Zonder die basis kan er geen volwaardige bescherming bestaan. Om dit te bekomen is het nodig om enkele hardnekkige mythes in de sector te ontkrachten stelt Pierre Jadoul van BAU. Bijvoorbeeld: “een architect is nu eenmaal onafhankelijk” is sociaal-economisch volledig ongegrond. De inhoudelijke onafhankelijkheid van het beroep staat los van de arbeidsorganisatie binnen het architectenkantoor. In praktijk is de relatie tussen een architectuurwerker en een vennoot zelden onafhankelijk: de vennoot bepaald doorgaans de werkuren, de inhoud van het werk en controleert de output. “We’re all in this together” vermomt dan weer structurele ongelijkheid en uitbuiting als solidariteit. Door te spreken in termen van ‘wij’ wordt een fictieve gelijkheid gecreëerd tussen junior architecten en kantoorhouders, terwijl de winst- en beslissingsmacht sterk ongelijk verdeeld blijft. “Ik, als vennoot, kan mezelf ook geen hoger loon permitteren” ontwijkt de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met bedrijfseigenaarschap en normaliseert dat de risico’s bij de werknemer komen te liggen. En “het is te duur om iedereen bediende te maken" is een claim die BAU al meermaals weerlegd heeft maar die hardnekkig stand houdt in de collectieve geest.
De realiteit achter het discours – cijfers en getuigenissen
BAU bundelt een aantal studies die inzicht geven in de werkomstandigheden in de Vlaamse architectuursector. Zo wijst een studie uit dat het merendeel van de architectuurkantoren nul werknemers heeft. Waar wel werknemers in dienst zijn, betreft het vaak geen architecten, maar juist bijvoorbeeld de bureaumanager of administratieve ondersteuning. België is één van de landen met de hoogste graad freelancers in de sector. Uit een online bevraging van Dear Architects blijkt dat 80,5% van de deelnemers zich identificeert als schijnzelfstandige. Volgens de wet is dit één van de criteria om van schijnzelfstandigheid te kunnen spreken. Ook de verloning blijkt schrijnend: het gros van de architectuurwerkers verdient 25–27 euro bruto per uur, dat is minder dan een fietskoerier en ligt onder het minimumloon van een werknemer, licht BAU toe. De gevolgen zijn niet min. 35% van de architecten verlaat het beroep vóór de leeftijd van 35; het merendeel daarvan zijn vrouwen.
BAU deed via sociale media een oproep naar getuigenissen uit de sector. Veel van de getuigenissen bevestigen de problemen die we al kennen: lange werkuren, lage verloning, hoge stress. Voor BAU is het tegelijk pijnlijk én bevestigt dit dat het werk dat zij verrichten relevant is. Sommige getuigenissen waren echter zelfs voor BAU verbazingwekkend en onderstrepen nog sterker de urgentie van de strijd voor betere werkomstandigheden. Een heftig voorbeeld komt van een jonge vrouw die voor 15 euro per uur werkt als zelfstandige. Na besmet te raken met het humaan papillomavirus probeert ze een verzekering voor gewaarborgd inkomen af te sluiten, maar haar boekhouder zegt dat ze te weinig verdient én dat haar ziekte een obstakel vormt. Wanneer ze later een knobbel in haar baarmoeder ontdekt, hoort ze dat een mogelijke kankerdiagnose haar voor altijd van zo’n verzekering kan uitsluiten. Paniek slaat toe, maar er is geen ruimte om te rusten, want zonder werk geen inkomen.
Een andere getuigenis die een diepe indruk naliet komt uit het publiek. Een jonge architecte ontving, nog voor ze haar studie had afgerond, een brief van de migratiedienst. Haar studentenvisum zou niet worden verlengd omdat ze te weinig studiepunten had opgenomen. Door een depressie had ze haar master namelijk over twee jaar moeten spreiden. Haar visum werd effectief ingetrokken en sindsdien verblijft ze illegaal in het land. Het gerecht liet echter zo lang op zich wachten dat ze uiteindelijk toch kon afstuderen. Maar nu zit ze vast: zonder papieren kan ze geen zelfstandige worden en geen professionele stappen zetten. Ze voelt zich uitgesloten van de gemeenschap.
Internationalisering en organiseren
Feria Prados informeert naar internationale solidariteit. Paias haalt NAA! (Netherlands Angry Architects!) aan als voorbeeld. Dit collectief verschoof hun focus op werkcondities voor architecten recent naar een bredere strijd tegen ongelijkheid in de volledige bouwsector, omdat verandering in één schakel onmogelijk is zonder de hele keten in vraag te stellen. In deze strijd kijken ze over landsgrenzen heen. Zo installeerden ze op de VI PER en Lisbon Architecture Triënnale een hotline die architectuurwerkers en bouwvakkers vanuit Nederland, Portugal en Tsjechië verbindt.
BAU deelt hun ervaringen op de architectuurbiënnale van Venetië, waar ze werden uitgenodigd door The Architecture Lobby (TAL), in samenwerking met NAA!, om in gesprek te gaan met gelijkgezinde initiatieven uit verschillende landen. Het was een waardevolle uitwisseling: in een workshop bespraken ze uiteenlopende onderwerpen en ervaringen. Verrassend veel van deze initiatieven bleken rond dezelfde periode ontstaan. “Waarom juist nu?” vraagt Pierre Jadoul van BAU zich af. Het stemt hoopvol dat dit deel uitmaakt van een nieuwe, meer activistische generatie die de gevestigde orde niet langer als vanzelfsprekend aanvaardt. De status quo is immers behoorlijk scheef. Het gedeelde verlangen om dit te veranderen gaf BAU veel vertrouwen en energie. Feria Prados benadrukt: “Laten we over dit onderwerp blijvend in dialoog gaan!”
Publieksdialoog
Covid als wake-up call
Het gesprek wordt geopend voor het publiek. Iemand vraagt zich af of de pandemie geen katalysator was voor de sociale initiatieven binnen de architectuursector. Deze periode van gedwongen stilstand confronteerde velen met de vraag of we ons leven en onze werkomgeving niet anders kunnen organiseren. Een andere aanwezige beaamt dat COVID-19 de kwetsbaarheid van het beroep zichtbaar heeft gemaakt voor het gros van de architecten. Velen kunnen het beroep immers uitoefenen omdat ze beschikken over een stabiel sociaal vangnet, waardoor werkzekerheid en financiële leefbaarheid minder zwaar doorwegen. De stemmen van wie die stabiliteit niet heeft en daardoor moeilijker toegang vinden tot het beroep, worden zelden gehoord. Tijdens de lockdown lagen werven stil, kon men niet gaan werken en werd het ook voor de meerderheid voelbaar hoe precair de situatie werkelijk is.
Aguirre licht toe dat de leden van BAU net hun stage hadden afgerond toen de pandemie uitbrak, terwijl het leven ook duurder werd. De lage verloning en de structurele problemen werden extra hard voelbaar. Als jonge architecten waren ze gedwongen om na te denken over de houdbaarheid van het systeem. In hun zoektocht naar oorzaken stootten ze op protestgolven die al sinds de jaren 70 terugkeren, maar telkens uitdoven, waarbij de Orde van Architecten volgens hen een beperkende rol speelt. Het historisch besef dat het protest al decennialang bestaat, maar steeds onderdrukt wordt, motiveert BAU om te blijven vechten voor concrete verandering. Stap één is volgens hen het afschaffen van de schijnzelfstandigheid.
Op de vraag uit het publiek of een werknemersstatuut wel financiële vooruitgang biedt, antwoordt BAU dat ze in eerste plaats vechten voor stabiliteit. Zelfstandigen moeten vandaag zelf hun vangnet opbouwen maar door de lage verloning is dit vaak niet haalbaar. BAU erkent dat er nog ander werk nodig is in de sector. De waarde van architectuur moet omhoog, onder meer via betere verloning, een andere wedstrijdcultuur en professionelere bedrijfsvoering. Hun focus ligt echter op de arbeidsomstandigheden van architectuurwerkers.
Toegangsdrempels en de rol van de Orde
Verder pleit BAU voor een hervorming van de Orde van Architecten, die strikte en soms discriminerende toegangseisen tot het beroep hanteert. Zo moet iemand die in een architectuurkantoor plannen tekent voor iemand anders vandaag mee op de tabel staan en dus alle stappen hebben doorlopen die de Orde oplegt. Dit beperkt de instroom en legt onnodige drempels op voor verschillende profielen binnen een kantoor. Jadoul stelt dat de stage zich misschien beter zou richten op de vraag hoe je een kantoor leidt en de verantwoordelijkheden die nodig zijn om de finale handtekening te zetten. Aguirre vult aan dat al deze problemen met elkaar verbonden zijn en een cirkel vormen die doorbroken moet worden. Terwijl vennoten vertegenwoordigd zijn via NAV, blijven werknemers en stagiairs ondervertegenwoordigd. Daarom wil BAU bij de basis beginnen – de schijnzelfstandigheid – en wanneer die strijd gewonnen is, kan een volgende stap gezet worden richting bredere hervormingen van het beroep.
Groepsgesprekken en afsluiting – generaties in dialoog
Het publiek wordt uitgenodigd om in kleine groepen te reflecteren over wat er nodig is om precariteit aan te pakken, zowel op kleine als op grote schaal. Enkele handvaten worden meegegeven om het gesprek op een actieve manier verder te zetten. Aan de tafel waar ik me bij aansluit, valt meteen de generatie verscheidenheid op: studenten, jonge architecten die in een kantoor werken, starters met een eigen bureau, en iemand met een lange carrière in de sector. Elk van ons kijkt vanuit een ander perspectief naar dezelfde problematiek. De diverse inzichten voeden het gesprek en in overleg proberen we tot enkele gedeelde conclusies te komen.
Op grote schaal stellen we voor om het beroep en de stage te herdenken. We moeten af van het traditionele beeld van de architect met een eigen kantoor. De opleiding tot architect opent de deur naar een brede waaier aan mogelijke loopbanen, en de stage zou hier beter op aansluiten en toegankelijker moeten worden. Ook de verantwoordelijkheden van de architect vragen een herziening. Collectief bewustzijn en organisatie kunnen een krachtige hefboom voor verandering vormen. Op kleine schaal ligt in het gesprek de nadruk op leren opkomen voor jezelf. Transparantie is daarbij een belangrijk instrument. Praat met collega’s, wees open over loon, je werkcontext en mogelijke obstakels.
De vraag ‘Who Can Afford to Be an Architect?’ kreeg geen definitief antwoord, maar legde een aantal urgenties bloot. Ik keer naar huis met een duidelijke boodschap: precariteit binnen het beroep is gelaagd. We strijden allemaal voor betere werkomstandigheden, maar ieder vanuit een ander standpunt. Die verschillende lagen grijpen in elkaar. Daarom is het essentieel om hierover te blijven spreken over generaties heen, voorbij hiërarchieën en zelfs over landsgrenzen.