Verslag Rebalancing: gender bias in the design world (NL, FR, EN) - Design Museum Brussels x PAF

Een inclusieve designwereld heeft nood aan rolmodellen, credits en een uitgebalanceerde archivering

In het kader van de expo’s Untold Stories - Vrouwelijke Ontwerpers in België 1880-1980 en Here we are! Women in Design 1900-today in Design Museum Brussels organiseerde het museum in samenwerking met PAF de gespreksavond ‘Rebalancing: Gender Bias in the design world’. Een impressie.

Tekst: Elien Haentjens

Foto’s: Tatjana Huong Henderieckx

Below, you can read the article in English.

En bas de la page, vous pouvez lire l’article en français.

Vier ervaringsdeskundigen, die vanuit hun professionele achtergrond elk met een andere blik naar de evenwichten tussen mannen en vrouwen in de designwereld kijken, geven de aftrap voor de gespreksavond. Zo staan Caroline Lateur en Mathilde Pecqueur allebei in de praktijk, respectievelijk als interieurarchitect bij Doorzon interieurarchitecten en textielontwerper bij Maak & Transmettre. Onderzoekers Benoît Vandevoort en Nina Serulus belichten het thema vanuit een meer historische blik. Als een van de curatoren van Untold Stories licht Serulus de vrouwelijke stem in design toe aan de hand van haar onderzoek voor de expo. 

“Tot nu was er weinig bekend over de creativiteit van vrouwen in de periode van de eerste tot en met de  tweede feministische golf in België. In het kader van de expo tonen we ongeveer 120 objecten, maar dat is slechts het topje van de ijsberg. Er zijn amper archieven van vrouwen bewaard. Als we objecten vinden, is dat vaak een kwestie van geluk”, vertelt Serulus. “Zichtbaarheid gaat vaak hand in hand met privilege. In de Belle-Epoque signeerden enkel vrouwen uit hogere milieus soms met hun volledige naam. Een andere strategie om zichtbaar te zijn, is het exposeren via vrouwententoonstellingen die opkwamen tijdens de eerste feministische golf of het aansluiten bij kunstenaarsgroepen. In de tentoonstelling tonen we ook hoe activisten hun boodschap kracht bijzetten via grafisch ontwerp. De meeste vrouwen bleven echter onzichtbaar, omdat ze achter de schermen werkten in fabrieken of bedrijven, in een huiselijke of koloniale context of in duo met een mannelijke partner. Zo is Henry Van de Velde wereldbekend, maar wordt de naam van zijn vrouw en artistieke partner Maria Sèthe amper vermeld”, vertelt Serulus. 

Dat het werk van vrouwen onzichtbaar is gebleven, is ook gelinkt aan het feit dat het vaak om inferieur beschouwde huisvlijt ging. “Binnen een paternalistische maatschappij was daar weinig aandacht voor. Al zetten meer en meer vrouwen die kunde tijdens de tweede feministische golf net in om hun ongenoegen te uiten, en bijvoorbeeld op te komen voor het recht op abortus”, vertelt Serulus. 

“Daarnaast zijn er specifiek in Brussel enkele fascinerende vrouwen die zelf onderwijs hebben ingericht en zo hebben bijgedragen aan de professionalisering. Zo speelde Bischoffsheim als eerste professionele school voor vrouwen een cruciale rol, en mochten ook aan La Cambre vanaf de oprichting vrouwen studeren en doceren. Tapijtontwerper Elisabeth de Saedeleer opende haar eigen school, en Henriette Bosché stichtte haar eigen school ‘Atelier Henriette Bosché. Daarnaast richtte ze in 1905 de eerste vereniging voor vrouwelijke decorateurs op.”

Op zoek naar identiteit

Voor zijn doctoraat onderzocht Benoît Vandevoort de professionalisering van de interieurarchitectuur in België, waarbij hij focuste op de impact van onderwijs op de identiteitsvorming van de discipline. Ook werkte hij in opdracht van het Vlaams Architectuurinstituut aan de zogenaamde Bronnengids Interieurontwerp België 1945-2000. Wat de onderzoekers opviel, was dat zelfs in periodes waarin er al veel vrouwen als interieurarchitect werkten, de archieven nog steeds veel mannelijker kleuren. “Al sinds het begin zoekt interieurontwerp naar een eigen identiteit, ergens tussen architectuur en industrieel design in. In de jaren 1950 zagen de eerste hogere onderwijsprogramma’s het levenslicht. Van een meer decoratieve insteek evolueerde de studie sindsdien over binnenhuisinrichting naar de overkoepelende vormgeving van het interieur. Die moeilijkheden bij het identificeren van zichzelf als discipline zijn er nog steeds, maar nemen specifieke vormen aan naargelang welke onderwijscontext wordt onderzocht. In katholieke scholen, bijvoorbeeld, werd het creëren van een interieur als een moreel geladen, ideologische taak beschouwd. Daarom was het oorspronkelijk  eerder een mannelijk beroep. Pas in de jaren 1950 vonden vrouwelijke studenten in grote getale hun weg naar professioneel gericht hoger onderwijs. Al hield dat ook een gendergerelateerde kentering in: architectuur bleef aan mannen gekoppeld, waardoor interieurarchitectuur toenemend plek bood voor vrouwen. Tot vandaag wordt de discipline vaak als minderwaardig beschouwd. Hoewel in beide vakgebieden nu veel vrouwen werken, blijft de idee van een professioneel interieurontwerper nog steeds vereenzelvigd worden met mannelijke ontwerpers.  Dat weerspiegelt zich ook in bewaarinstellingen, de verhouding van archieven van professionele interieurontwerpers blijft hangen op 30/70. Vrouwen zijn dus ook ondervertegenwoordigd in een discipline die vaak als vrouwelijk wordt omschreven.”

Nood aan rolmodellen

Als collectieve studio zette Maak & Transmettre de techniek van het tuften naar hun hand voor de creatie van gordijnen, tapijten en installaties. Daarvoor kregen ze in 2024 de Prijs voor Jonge Kunstenaars in de categorie design van de Fédération Wallonie-Bruxelles. “Zelf spelen we bewust met de geladenheid van textiel als huisvlijt. We schreven er zelfs een manifest over. Tegelijk merken we dat we onze prijs vaak moeten rechtvaardigen, omdat mensen het professionele aspect van ons werk onvoldoende begrijpen”, vertelt Pecqueur.

Naast hun eigen creaties zet het drietal sociaal-artistieke projecten op, waarin ze samenwerken met kinderen of vrouwen van diverse achtergronden. “Voor Théatre National werkten we aan een participatief traject met een gemengde groep vrouwelijke nieuwkomers. Dat stimuleerde niet alleen de onderlinge dialoog – zelfs zonder woorden, maar gaf hen ook extra kracht om in zichzelf te geloven.” 

Daarnaast organiseerde Maak & Transmettre onder de noemer Celles qui font le design drie reeksen van gespreksavonden over vrouwen in design. “Telkens nodigen we enkel vrouwen uit om over thema’s zoals inclusiviteit in musea of industrieel design te spreken. Soms is het echt moeilijk om sprekers te vinden, omdat vrouwen vaak leiden aan het imposter syndroom en onzeker zijn over hun eigen visie, bijvoorbeeld als ze een studio delen met hun partner”, stelt Pecqueur. 

“Daarom zijn projecten als Wiki Women Design van het Vlaams Architectuurinstituut, die rolmodellen naar voren schuiven, zeer belangrijk. We moeten onze kennis onderling meer delen, en ervoor zorgen dat die info van generatie op generatie wordt doorgegeven. Het creëren van netwerken en het archiveren van kennis speelt een cruciale rol.” 

Disciplinaire grenzen

Als ambassadeur van Wiki Women Design wilde Caroline Lateur het rolmodel zijn dat zij vroeger had gemist. “Samenwerken is vanaf het begin een bewuste keuze geweest binnen onze praktijk. Niet alleen tussen Stefanie en mezelf, maar altijd in nauwe relaties met andere ontwerpers en aanverwante disciplines. Architecten zoals Jan De Vylder speelden daarbij een belangrijke rol. Hij was de eerste die ons meenam in de Open Oproep. Dit heeft bijgedragen aan de zichtbaarheid van interieurarchitectuur binnen dergelijke wedstrijdprocedures, waar de discipline niet standaard wordt opgenomen”, stelt Lateur. “Ook het tentoonstellingsproject voor een nieuwe wijkmoskee  in Vlaanderen, in de reeks Jonge Makers, Denkers, Dromers, was een uitzonderlijke kans om de grenzen van onze discipline te verkennen. We waren de enige interieurarchitecten - en bovendien vrouwen - die op uitnodiging van Katrien Vandermarliere, toenmalig directeur van het VAi, aan dit project deelnamen.

“Dat wij als interieurarchitect de context en dus de architectuur in vraag stellen, wordt niet altijd even positief onthaald. Daarom is het voor ons essentieel om vanaf het begin van een ontwerpproces mee aan de tafel te zitten. Dit kan de nodige fricties opleveren, maar evengoed op bijval rekenen van zowel architecten als opdrachtgevers. Hoewel interieurarchitectuur vaak gezien wordt als een discipline die zich uitsluitend richt op afwerking en ondanks het feit dat je als vrouw meer tijd nodig hebt om geloofwaardigheid op te bouwen, is er nu tenminste een debat mogelijk.”

Collectief brengt hoop

Dat vrouwen vaak in collectieven werken, is geen toeval. “Het samenwerken geeft je meer kracht, waardoor mensen je misschien serieuzer nemen”, stelt Pecqueur. “Al moeten we onze manier van archiveren, onderzoeken en publiceren daar dan misschien beter op afstemmen, als blijkt dat zoveel vrouwen net daardoor in de vergetelheid verdwijnen”, vult Serulus aan. 

Dat de tijd van de sterarchitecten en ontwerpers stilaan voorbij lijkt, en het collectief aan belang lijkt te winnen, ziet Caroline Lateur als een hoopvolle evolutie. “Ook in het onderwijs moeten we deze visie meegeven: de mythe van de geniale ontwerper is achterhaald in een samenleving als vandaag. Ontwerpen is geen solopraktijk, maar een proces van samenwerking tussen verschillende disciplines. Daarom is het cruciaal dat studenten niet enkel als individuele ontwerpers worden opgeleid, maar leren werken in collectieve en interdisciplinaire contexten.”

Vandevoort vult aan: “In de historische cursussen ligt de klemtoon nog vaak op individuele auteurs, en dat zijn vaak architecten – daardoor bieden ze vaak dus een meer mannelijk perspectief. We zouden de cursussen moeten herbekijken, en de nadruk veel meer leggen op samenwerkingen en interdisciplinariteit.”

Groepsdiscussie: auteursschap of collectieve praktijk? 

In het groepsgesprek rond auteurschap of collectieve praktijk wordt de intense verwevenheid tussen de twee naar voren geschoven. Deelnemers stellen dat ze als architect of scenograaf enerzijds alleen werken, maar tegelijk altijd ook in teamverband. “Sinds mijn vorige vennoot moeder is geworden, sta ik er alleen voor”, stelt een architecte. “Hoewel het fijn zou zijn om terug een klankbord te hebben en samen beslissingen te nemen, is het niet vanzelfsprekend om de juiste partner te vinden.” 

“Je hebt een eindverantwoordelijkheid, maar tegelijk ook niet. Om zo’n ploeg van individuele partners te laten samenwerken aan één gemeenschappelijk doel is best uitdagend. In die zin zou het misschien niet slecht zijn om de rollen beter te definiëren, zoals dat in de filmwereld gebeurt. Zo’n colofon zou elke medewerker de juiste zichtbaarheid kunnen geven”, stelt een scenografe. “Ook over de rolverdeling tussen ambachtslui en ontwerpers zou soms duidelijker gecommuniceerd kunnen worden.” 

Het bewustzijn over het belang van dit soort credits groeit. Zo krijgt de term designer meer en meer voorrang op de term architect, omdat die een grotere doelgroep aanspreekt. Of wordt er soms bewust voor gekozen om alle medewerkers van een project te vermelden – waardoor die de projecten ook makkelijker aan hun eigen portfolio kunnen toevoegen, en niet louter de naam van het kantoor en dus vaak de oprichter(s). Al is nog niet iedereen daarvan overtuigd en kiezen klanten nog vaak vooral voor een naam – zelfs als de persoon in kwestie niet meer in het kantoor werkt. 

(EN) Rapport Rebalancing : gender bias in the design world - Design Museum Brussels x PAF

An inclusive design world needs role models, credits and balanced archive.

As part of the exhibitions Untold Stories - Women Designers in Belgium 1880-1980 and Here we are! Women in Design 1900-Today at Design Museum Brussels, the museum organized the discussion “Rebalancing: Gender bias in the design world” in collaboration with PAF. An impression. 

Text: Elien Haentjens, translation: Design Museum Brussels

Four experts, each with a different perspective on gender balance in the design world from their professional background, are kicking off the evening's discussion. For instance, Caroline Lateur and Mathilde Pecqueur are both in practice, respectively as interior designers at Doorzon interior architects and textile designers at Maak & Transmettre. Researchers Benoît Vandevoort and Nina Serulus highlight the theme from a more historical perspective. As one of the curators of Untold Stories, Nina Serulus explains the female voice in design through her research for the exhibition.

"Until now, little was known about women's creativity in the period from the first to the second feminist wave in Belgium. As part of the expo, we are showing about 120 objects, but that is only the tip of the iceberg. Hardly any archives of women have been preserved. When we find objects, it is often a matter of luck," Nina Serulus says. "Visibility often goes hand in hand with privilege. In the Belle-Epoque, only women from higher circles sometimes signed with their full names. Another strategy for being visible is exhibiting through women's exhibitions that emerged during the first feminist wave or joining artists' groups. In the exhibition, we also show how activists strengthened their message through graphic design. However, most women remained invisible because they worked behind the scenes in factories or companies, in domestic or colonial contexts or in duo with a male partner. For example, Henry Van de Velde is world-famous, but the name of his wife and artistic partner Maria Sèthe is barely mentioned," Nina Serulus says.

The invisibility of women’s work is also linked to the fact that it was often regarded as a lower form of craft or artisanal activity. "Within a paternalistic society, there was little attention to this. Although during the second feminist wave, more and more women were just putting that skill to use to express their discontent, standing up for abortion rights, for example," Nina Serulus says.

“In addition, in Brussels in particular, there are some fascinating women who have themselves made access to education possible and thus contributed to professionalization. For example, Bischoffsheim played a crucial role as the first professional school for women, and women were also allowed to study and teach at the Ecole de La Cambre from its very beginning. Textile designer Elisabeth de Saedeleer opened her own school, and Henriette Bosché founded her own school "Atelier Henriette Bosché”. She also founded the first association of women decorators in 1905." 

In search of identity

For his PhD, Benoît Vandevoort studied the professionalization of interior design in Belgium, focusing on the impact of education on the identity development of the discipline. He also worked for the Flemish Architecture Institute on the so-called Bronnengids Interieurontwerp België 1945-2000. What struck the researchers was that even in periods when there were already many women working as interior designers, the archives were still much more male-colored. "Since the beginning, interior design has been searching for its own identity, somewhere between architecture and industrial design. In the 1950s, the first higher education programs saw the light of day. From a more decorative angle, the study of interior design has since evolved into the overall design of the interior. Those difficulties in identifying itself as a discipline are still there, but take on specific forms depending on which educational context is examined. In Catholic schools, for example, interior design was considered a morally charged, ideological task. Therefore, it was originally more of a male profession. It was not until the 1950s that female students found their way into professionally oriented higher education in large numbers. Although that also implied a gender-related shift: architecture remained linked to men, making interior design increasingly a place for women. Until today, the discipline is often considered inferior. Although many women now work in both fields, the idea of a professional interior designer still remains identified with male designers. This is also reflected in archival institutions; the ratio of archives of professional interior designers remains stuck at 30/70. So women are also underrepresented in a discipline often described as feminine."

A need for role models

As a collective studio, Maak & Transmettre turned the technique of tufting to their advantage to create curtains, carpets and installations. For this, they were awarded the Young Artist Prize in the design category of the Parliament of the Fédération Wallonie-Bruxelles in 2024. "We consciously play with the connotation of textiles as a cottage industry. We even wrote a manifesto about it. At the same time, we find that we often have to justify our prize because people do not fully understand the professional aspect of our work," says Mathilde Pecqueur.

Besides their own creations, the trio sets up social-artistic projects in which they work with children or women from diverse backgrounds. "For Théatre National, we worked on a participatory project with a mixed group of female newcomers. This not only stimulated mutual dialogue - even without words, but also gave them extra strength to believe in themselves."

In addition, Maak & Transmettre organized three series of evening conversations on women in design under the title Celles qui font le design. "Each time, we invite only women to speak on topics such as inclusivity in museums or industrial design. Sometimes it is really difficult to find speakers, because women often suffer from imposter syndrome and are insecure about their own vision, for example if they share a studio with their partner," Mathilde Pecqueur states.

"That's why projects like Wiki Women Design by the Flemish Architecture Institute, which put forward role models, are very important. We need to share our knowledge more among ourselves, and ensure that that info is passed on from generation to generation. Creating networks and archive knowledge plays a crucial role."

Disciplinary boundaries

As an ambassador of the project Wiki Women Design, Caroline Lateur wanted to be the role model she had been missing in the past. "Collaboration has been a conscious choice within our practice from the beginning. Not just between Stefanie and myself, but always in close relationships with other designers and related disciplines. Architects like Jan De Vylder played an important role in this. He was the first to include us in the Open Call. This contributed to the visibility of interior design within such competition procedures, where the discipline is not included by default," says Caroline Lateur. "Also, the exhibition project for a new neighborhood mosque in Flanders, in the Young Makers, Thinkers, Dreamers series, was an exceptional opportunity to explore the boundaries of our discipline. We were the only interior designers - and women, moreover - who participated in this project at the invitation of Katrien Vandermarliere, then director of the VAi.

"The fact that we, as interior designers, question the context, and therefore the architecture, is not always received positively. This is why it is essential for us to be at the table from the beginning of a design process. This can cause friction, but can also meet with approval from both architects and clients. Although interior design is often seen as a discipline that focuses exclusively on the finishing touch and despite the fact that as a woman you need more time to build credibility, at least now a debate is possible."

Collective brings hope

The fact that women often work in collectives is no coincidence. ‘Working together gives you more power, which may make people take you more seriously,’ Mathilde Pecqueur argues. ‘Although we may then have to better adapt our way of archiving, researching and publishing to that, if it turns out that so many women disappear into oblivion just because of that,’ Nina Serulus adds.

That the time of star architects and designers seems to be quietly passing, and the collective seems to be gaining in importance, Caroline Lateur sees this as a hopeful evolution. "In education, too, we have to bring this vision: the myth of the genius designer is outdated in a society like today. Designing is not a solo practice, but a process of collaboration between different disciplines. Therefore, it is crucial that students are not only trained as individual designers, but learn to work in collective and interdisciplinary contexts.

Benoît Vandevoort adds: "In history courses, the emphasis is still often on individual authors, and these are often architects - so therefore they often offer a more male perspective. We should rethink the courses, and put much more emphasis on collaborations and interdisciplinarity."

Group discussion: authorship or collective practice? 

The group discussion on authorship or collective practice highlights the intense intertwining of the two. Participants state that as architects or scenographers, they work alone on the one hand, but at the same time they always work as a team. ‘Since my former associate became a mother, I have been on my own,’ states one architect. ‘Although it would be nice to have a soundbox again and make decisions together, finding the right partner is not easy.’

"You have a final responsibility, but at the same time you don't. To have such a team of individual partners working together towards one common goal is quite challenging. In that sense, perhaps it would not be bad to better define the roles, as is done in the film world. Such a colophon could give each collaborator the right visibility," argues a scenographer. ‘Also, the division of roles between craftspersons and designers could sometimes be communicated more clearly.’

Awareness of the importance of such credits is growing. For example, the term designer is increasingly taking precedence over the term architect, because it appeals to a larger target group. Or sometimes a conscious choice is made to mention all employees of a project - making it easier for them to add the projects to their own portfolio, rather than just the name of the office and thus often the founder(s). Although not everyone is convinced of this yet, clients still often mainly choose a name - even if the person in question no longer works in the firm.

(FR) Rapport Rebalancing: gender bias in the design world - Design Museum Brussels x PAF

Texte : Elien Haentjens, traduction: Design Museum Brussels

Quatre expert·e·s, chacun·e avec une perspective propre sur l'égalité du genre dans le monde du design grâce à leur parcours professionnel, lance le coup d'envoi de la discussion de la soirée. Caroline Lateur et Mathilde Pecqueur exercent toutes deux, respectivement comme architecte d'intérieur chez Doorzon interior architects pour l’une et en tant que designer textile chez Maak & Transmettre pour l’autre. Les chercheur·euse·s Benoît Vandevoort et Nina Serulus abordent ce même thème d'un point de vue plus historique. En tant que co-commissaire d'Untold Stories, Nina Serulus présente le rôle des femmes dans le design à travers les recherches qu’elle a menées dans le cadre de l’exposition.

« Jusqu'à présent, on savait peu de choses sur la créativité des femmes entre la première et la deuxième vague féministe en Belgique. Dans le cadre de l'exposition, nous présentons environ 120 objets, mais ce n'est que la partie émergée de l'iceberg. Pratiquement aucunes archives de femmes n'ont été conservées. Lorsque nous trouvons des objets, c'est souvent par chance », explique Nina Serulus. « La visibilité va souvent de pair avec les privilèges. À la Belle-Époque, seules les femmes des hautes sphères signaient parfois de leur nom complet. Une autre stratégie pour être visible est d'exposer dans les expositions de femmes qui ont vu le jour lors de la première vague féministe ou de rejoindre des groupes d'artistes. Dans l'exposition, nous montrons également comment les militantes ont renforcé leur message grâce au graphisme. Cependant, la plupart des femmes restent invisibles, car elles travaillent dans les coulisses des usines ou des entreprises, dans des contextes domestiques ou coloniaux ou en duo avec un partenaire masculin. Par exemple, Henry Van de Velde est mondialement connu, mais le nom de sa femme et partenaire artistique Maria Sèthe est à peine mentionné », explique Nina Serulus.

L'invisibilisation du travail des femmes est également lié au fait qu'il était souvent considéré comme une activité artisanale inférieure. "Dans une société paternaliste, on n'y prêtait guère attention. Cependant, lors de la deuxième vague féministe, de plus en plus de femmes ont utilisé leurs compétences pour exprimer leur mécontentement, en défendant le droit à l'avortement, par exemple", explique Nina Serulus.

« En outre, à Bruxelles en particulier, il y a des femmes fascinantes qui ont elles-mêmes rendu l'accès à l'enseignement possible et ont ainsi contribué à la professionnalisation. Bischoffsheim, par exemple, a joué un rôle essentiel en tant que première école professionnelle pour les femmes. Les femmes étaient également autorisées, dès sa création, à étudier et à enseigner à l'école de La Cambre. La designer textile Elisabeth de Saedeleer ouvre par ailleurs sa propre école, de la même manière qu'Henriette Bosché qui fonde l'« Atelier Henriette Bosché ». Cette dernière créé également la première association de femmes décoratrices en 1905 ».

En quête d'identité 

Pour sa thèse de doctorat, Benoît Vandevoort a étudié la professionnalisation de l'architecture d'intérieur en Belgique, en se concentrant sur l'impact de l'éducation sur la formation de l'identité de la discipline. Il a également travaillé pour l'Institut flamand d'architecture à la rédaction du Bronnengids Interieurontwerp België 1945-2000. Ce qui frappe les chercheur·euse·s, est le fait que, même à l'époque où de nombreuses femmes travaillaient déjà comme architectes d'intérieur, les archives restent encore majoritairement masculines. « Depuis le début, l'architecture d'intérieur a cherché sa propre identité, quelque part entre l'architecture et le design industriel. Dans les années 1950, les premiers programmes d'enseignement supérieur voient le jour. D’une approche plus décorative, les études d’architecture d'intérieur ont depuis lors évolué vers la conception globale de l'intérieur. La difficulté à se définir comme une discipline est toujours présente, mais prend des formes spécifiques selon le contexte éducatif considéré. Dans les écoles catholiques, par exemple, la création d’un intérieur était considérée comme une tâche idéologique, chargée moralement. Par conséquent, il s'agissait à l'origine d'une profession plutôt masculine. Ce n'est que dans les années 1950 que les étudiantes ont été nombreuses à accéder à l'enseignement supérieur professionnel. Mais cela impliquait également un revirement lié au genre : l'architecture restait liée aux hommes, ce qui faisait de l'architecture d'intérieur un domaine de plus en plus réservé aux femmes. Aujourd'hui encore, cette discipline est souvent considérée comme inférieure. Bien que de nombreuses femmes travaillent aujourd'hui dans les deux domaines, l'idée d'un architecte d'intérieur professionnel reste associée à des designers masculins. Cela se reflète également dans les institutions qui préservent des archives ; la proportion d'archives d'architectes d'intérieur professionnel·le·s reste cantonnée à un ratio de 30/70. Les femmes sont donc également sous-représentées dans une discipline souvent décrite comme féminine ».

Le besoin de rôles modèles

En tant que studio collectif, Maak & Transmettre a mis à profit la technique du tufting pour créer des rideaux, des tapis et des installations. A ce titre, elles ont reçu le Prix Jeunes Artistes dans la catégorie Design du Parlement de la Fédération Wallonie-Bruxelles en 2024. « Nous jouons nous-mêmes consciemment avec le caractère chargé du textile en tant que métier artisanal. Nous avons même écrit un manifeste à ce sujet. En même temps, nous constatons que nous devons souvent justifier notre prix parce que les gens ne comprennent pas bien la dimension professionnelle de notre travail », explique Mathilde Pecqueur.

Parallèlement à ses propres créations, le trio met en place des projets socio-artistiques dans lesquels elles travaillent avec des enfants ou avec des femmes d'horizons divers. « Pour le Théatre National, nous avons travaillé sur un projet participatif avec un groupe mixte de femmes primo-arrivantes. Cela a non seulement stimulé le dialogue mutuel, même sans paroles, mais leur a aussi donné une force supplémentaire pour croire en elles-mêmes ». 

En outre, Maak & Transmettre a organisé trois séries de soirées-débats sur le thème des femmes dans le design sous le titre Celles qui font le design. « À chaque fois, nous invitons uniquement des femmes à s'exprimer sur des sujets tels que l'inclusion dans les musées ou le design industriel. Il est parfois très difficile de trouver des intervenantes, car les femmes souffrent souvent du syndrome de l'imposteur et ne sont pas sûres de leur propre vision, par exemple si elles partagent un studio avec leur partenaire », explique Mathilde Pecqueur.

« C'est pourquoi des projets tels que Wiki Women Design de l'Institut flamand d'architecture, qui propose des modèles inspirants, sont très importants. Nous devons partager davantage nos connaissances entre nous et veiller à ce que ces informations soient transmises de génération en génération. La création de réseaux et l'archivage des connaissances jouent un rôle crucial ».

Frontières disciplinaires

En tant qu'ambassadrice du projet Wiki Women Design, Caroline Lateur a voulu être le modèle qui lui avait manqué par le passé. « La collaboration a été un choix délibéré dans notre pratique depuis le début. Pas seulement entre Stefanie et moi, mais toujours dans le cadre de relations étroites avec d'autres designers et disciplines connexes. Des architectes comme Jan De Vylder ont joué un rôle important à cet égard. Il a été le premier à nous inclure dans les concours. Cela a contribué à la visibilité de l'architecture d'intérieur dans le cadre des Open Oproer [les concours d’architecture et d’urbanisme], où cette discipline n'est pas incluse par défaut », explique Caroline Lateur. « Le projet d'exposition d'une nouvelle mosquée de quartier en Flandre, dans le cadre de la catégorie Jonge Makers, Denkers, Dromers, a également été une occasion exceptionnelle d'explorer les limites de notre discipline. Nous étions les seules architectes d'intérieur - et les seules femmes de surcroît - à participer à ce projet, suite à l'invitation de Katrien Vandermarliere, alors directrice du Vai ».

« Le fait que nous, en tant qu'architectes d'intérieur, remettions en question le contexte et donc l'architecture, n'est pas toujours bien perçu. C'est pourquoi il est essentiel que nous soyons présentes dès le début du processus de conception. Cela peut provoquer des frictions, mais peut aussi rencontrer l’approbation des architectes et des client·e·s. Bien que l’architecture d’intérieur soit souvent perçue comme une discipline axée exclusivement sur la finition, et malgré le fait qu’en tant que femme, vous avez besoin de plus de temps pour asseoir votre crédibilité, au moins maintenant, un débat est possible ».

Le collectif comme porteur d'espoir

Le fait que les femmes travaillent souvent dans des collectifs n'est pas un hasard.

« Travailler ensemble vous donne plus de pouvoir, ce qui peut inciter les gens à vous prendre plus au sérieux », affirme Mathilde Pecqueur. « Toutefois, nous devrons peut-être adapter nos méthodes d'archivage, de recherche et de publication en conséquence, s'il s'avère que tant de femmes tombent dans l'oubli pour cette raison », ajoute Nina Serulus. 

Le temps des architectes et designers stars semble tranquillement passer et le collectif semble gagner en importance une évolution porteuse d'espoir, remarque Caroline Lateur. « Dans l'enseignement aussi nous devons transmettre cette vision : le mythe du génie créateur est dépassé dans une société comme celle d'aujourd'hui. La conception n'est pas une pratique solitaire, mais un processus de collaboration entre différentes disciplines. Il est donc essentiel que les étudiant·e·s ne soient pas seulement formés en tant que designers individuel·le·s, mais qu'ils apprennent à travailler dans des contextes collectifs et interdisciplinaires ».

Benoît Vandevoort ajoute : « Dans les cours d'histoire, l'accent est encore souvent mis sur les auteur·rice·s individuel·le·s, et ceux et celles-ci sont souvent des architectes – ils offrent donc souvent une perspective plus masculine. Nous devrions repenser les cours et mettre davantage l'accent sur la collaboration et l'interdisciplinarité ».

Discussion de groupe : propriété individuelle ou pratique collective ? 

La discussion de groupe sur la propriété individuelle ou la pratique collective met en évidence l'intense imbrication des deux notions. Les participant·e·s déclarent qu'en tant qu'architectes ou scénographes, ils et elles travaillent seuls d'une part, mais qu'en même temps, ils et elles travaillent toujours en équipe. « Depuis que mon ancienne associée est devenue mère, je suis seule », déclare une architecte. « Même s'il était agréable d'avoir à nouveau une caisse de résonance et de prendre des décisions ensemble, il n'est pas évident de trouver le ou la bon·ne partenaire ».

« La responsabilité finale vous incombe, mais en réalité vous ne la portez pas. Avoir une telle équipe de partenaires individuel·le·s travaillant ensemble vers un objectif commun est un véritable défi. Dans ce sens, ce n'est peut-être pas une mauvaise idée de mieux définir les rôles, comme cela se fait dans le monde du cinéma. Un tel colophon pourrait donner à chaque collaborateur·rice la bonne visibilité », explique une scénographe. « De même, la répartition des rôles entre les artisan·ne·s et les designers pourrait parfois être communiquée plus clairement ».

Une prise de conscience de l’importance de ces crédits est en train de s’opérer. Par exemple, le terme « designer » prend de plus en plus le pas sur le terme 

d’« architecte », parce qu'il s'adresse à un groupe cible plus large. Il arrive aussi que l'on choisisse délibérément de mentionner tou·te·s les collaborateur·rice·s d'un projet, ce qui leur permet d'ajouter plus facilement les projets à leur propre portfolio, plutôt que de se contenter du nom du bureau et donc, souvent, du ou des fondateur·rice·s. Cependant, tout le monde n'en est pas encore convaincu et les client·e·s choisissent encore souvent un nom, et ce même si la personne en question ne travaille plus dans l'entreprise.