Artikel ‘Bouwen aan een superdiverse architectuuropleiding’
Foto’s door Tatjana Huong Henderieckx
Bouwen we aan een superdiverse architectuuropleiding?
Wat betekent een architectuuropleiding vandaag, in een samenleving die steeds diverser en complexer wordt, gekenmerkt door maatschappelijke gelaagdheid? Wie voelt zich vandaag thuis in de opleiding tot architect, wie niet - en hoe komt dat? Hoe kunnen we de bestaande drempels overkomen?
Verslag: Hanne Van Reusel en Manon Rupus
Foto’s: Tatjana Huong Henderieckx
Beluister het volledige audiofragment van de gespreksavond onderaan deze pagina.
Op woensdagavond 19 maart kwamen studenten, docenten, onderzoekers en ontwerpers samen in Leuven voor een open gesprek over deze vragen. Tien sprekers met een migratieachtergrond deelden hun ervaringen, twijfels en ideeën over hoe we de weg naar een meer inclusieve architectuuropleiding kunnen vrijmaken. Een krachtige aanzet voor verdere uitwisseling en concrete actie.
De avond werd georganiseerd door PAF, Stad & Architectuur en Existenz, als onderdeel van een reeks samenwerkingen tussen PAF en Stad & Architectuur, waarin zij door middel van dialoog samen bouwen aan een meer inclusieve architectuurgemeenschap.
Op initiatief van de masterstudenten architectuur (Existenz) bood het evenement een platform om superdiversiteit binnen de opleiding bespreekbaar te maken.
De avond vond plaats tijdens de Existenzweek: een zelfgeorganiseerd experimentfestival waarin geëngageerde masterstudenten ingenieur-architectuur aan de slag gaan met een leegstaand pand in Leuven. In deze creatieve en betrokken sfeer, in een afbladderend voormalig labogebouw van KU Leuven, kwamen verschillende generaties samen - uit gedeelde zorg én verlangen om ruimte te maken voor een grotere diversiteit aan stemmen in het architectuuronderwijs.
Te midden van maquettes en schetsen aan de muur deelden de tien sprekers - Hong Wan Chan, Atimo Sambou, Meriem El Ouadi, Zeynep Topçu, Ken Standaert, Małgorzata Maria Olchowska, Serife Mazak, David Espinel, Gizem Yener en Ann Heylighen - hun ervaringen, onder begeleiding van moderator Lien Kavutse Baele. Er werd niet gezocht naar eenduidige antwoorden, maar wel gefocust op het zichtbaar maken en erkennen van verschillende drempels én het verkennen van mogelijkheden voor positieve verandering.
Wie bepaalt wat relevant is?
Na enkele warme welkomstwoorden in geheel eigen stijl, vangt Lien Kavutse Baele het gesprek met de gastsprekers aan door te polsen naar persoonlijke ervaringen binnen hun studietraject. “Hoe kwamen jullie terecht bij een architectuuropleiding?”
Studenten Gizem Yener, Meriem El Ouadi en Atimo Sambou vertelden dat hun keuze voor architectuur voortkwam uit verbeeldingskracht en goesting om met hun creativiteit aan de slag te gaan. Yener wilde verhalen tot leven te wekken en iets kunnen betekenen voor anderen, door mensen met elkaar te verbinden.
Al snel merkten de studenten dat hun eigen achtergrond en referentiekaders weinig weerklank vonden binnen de opleiding. Die blijkt te steunen op een nogal uniform beeld van wat architectuur is en wie die beoefent: de typische student, de typische docent, het typische ontwerp. Wie zich in dit kader herkent, kan makkelijk floreren – anderen botsen al snel op de grenzen ervan.
Als studenten met een migratieachtergrond, ervaren Yeneren Sambou dat hun kennis, verhalen en perspectieven nauwelijks aansluiten bij het gangbare discours in de architectuuropleiding. Hun referentiekader strookt met dat van veel witte, Vlaamse studenten én niet met het curriculum zelf. Dat verschil in referentiekader voelt voor hen aan als een drempel, eerder dan een uitnodiging tot dialoog.
Architect Serife Mazak beaamt dat: “Iedereen kent Marie-José Van Hee toch? Nee, die kende ik niet...” Vanaf de start heb je hierdoor het gevoel dat je achterloopt en moet inhalen.
David Espinel, die als stafmedewerker inclusie aan de Faculteit Architectuur een goed beeld heeft van diversiteitsaspecten binnen de opleiding, bevestigt dat buitenstaander-gevoel: “Als je je voortdurend moet aanpassen, verlies je jezelf een beetje.” In plaats van erkenning ervaren veel studenten met een migratieachtergrond vooral afstand – en voelen ze de nood om zich voortdurend aan te passen.
De rol van medestudenten
Dat buitenstaander-gevoel, halen de sprekers aan, kan voor een stukje worden opgevangen door de medestudenten waarmee je je omringt. Gosia Olchowska, die een internationale master volgde in Delft, vertelde dat haar vriendengroep een grote rol speelde in haar studietijd. Juist omdat iedereen een andere achtergrond had en een ander verhaal met zich meebracht, was het een bron van verbinding.
Ook Ken Standaert vertelt dat hij tijdens zijn studie veel heeft gehad aan zijn studiegenoten. Vriendschappen hielpen hem niet alleen in zijn academisch traject, maar gaven hem ook het gevoel thuis te horen in de opleiding. Tegelijkertijd wijst hij erop dat hij – doordat hij de enige student in zijn jaar was met een migratieachtergrond – een sterkte drang had om zichzelf te bewijzen: “Als ik erop terugkijk, was ik echt aan het overcompenseren. Ik volgde twee masters tegelijk en organiseerde allerlei activiteiten, gewoon om te bewijzen dat ik het kon.”
Wanneer je omgeving grotendeels gevormd wordt door studenten die jouw leefwereld of referenties niet delen, kan dat sociale contact juist het gevoel versterken dat jij degene bent die ‘anders’ is.
Veel medestudenten werken dit – bewust of onbewust – mee in de hand. Sambou getuigt over harde, racistische opmerkingen die studenten nog steeds moeten incasseren, zowel van medestudenten als van docenten. Sociale uitsluiting blijft dus expliciet aanwezig in de opleiding, wat de noodzaak onderstreept om deze realiteiten te erkennen en aan te pakken.
De ontwerpstudio: tussen normativiteit en pluralisme
Het volgende onderwerp dat Baele als moderator in de groep brengt, is de context van de ontwerpstudio binnen de opleiding. Als werkplaats biedt de studio ruimte voor creativiteit en experiment, anderzijds gaat de studio gepaard met hiërarchie. Veel studenten voelen de druk om zich te bewijzen tegenover de docenten en passen zich daarom aan, aan de door hen uitgedragen en hierdoor dominante visie.
Zeynep Topçu, praktijkassistent, en Hong Wan Chan, die eerder als assistent praktijkbegeleiding gaf, bespreken de uitdagingen bij het formuleren van de ontwerpopdracht. Nog te vaak krijgen studenten bepaalde randvoorwaarden mee, zo is bijvoorbeeld de opdracht voor het ontwerpen van een woning allesbehalve neutraal. Hierdoor sluipen in zo’n opdrachten vaak ongezien bepaalde denkkaders. Serife Mazak ervaarde als student dat ‘wonen’ telkens opnieuw werd gepositioneerd binnen de Vlaamse woon- en leefcultuur.
Dat ‘zo-hoort-het-denken' kleeft stevig vast aan de eerste bachelorjaren van de opleiding, waardoor zoekende studenten meteen in die bepaalde richting worden geduwd. Het denkkader van de docent bepaalt welke ontwerpkeuzes en opvattingen vaak al vanaf het prille begin aangemoedigd worden of juist de mond worden gesnoerd.
Voor Sambou was dit een aanleiding om over te stappen van de opleiding in Gent naar Brussel. “In Gent voelde ik me vaak een buitenstaander. [...] In Brussel had ik het gevoel dat ik meer ruimte kreeg om mijn eigen verhaal en referenties aan te brengen. De studio’s laten dat meer toe.”
Chan ziet vooral potentieel in dat ‘zoeken’ waar studenten zeker de eerste jaren doorheen gaan. “Ze zijn dan nog het meest onbevangen, waardoor je als docent juist ook een aanmoedigende rol kan spelen in het verkennen van ontwerpkeuzes die dichter bij de eigen context van de student liggen.” Ze pleit voor een meer faciliterende rol van docenten, waarbij zij actief luisteren naar de referenties van de student, om daarin de onderliggende intenties te ontdekken, en de studenten daarna te begeleiden in de vertaalslag naar ontwerpkeuzes.
Deze manier van lesgeven vraagt dat alle docenten hun eigen blinde vlekken leren zien en overkomen. Dit is een actief proces en voortdurende leerschool voor alle docenten, ongeacht hun achtergrond, zo zegt Topçu.. De weg naar een studiocontext waarin studenten zich evenwaardig gehoord en begrepen voelen, ligt dus deels in dat herdenken van het lesgeven: van top-down aansturen naar schouder-aan-schouder begeleiden. Zodat de rijke achtergronden van studenten ruimte krijgen en als relevant kader worden omarmd.
Nood aan representatie
"Je kunt jezelf moeilijk voorstellen als architect als je niemand ziet die op jou lijkt", vertelt student Gizem Yener. De architectuuropleiding weerspiegelt het uitblijven van diversiteit die in het werkveld te zien is. Studenten zien weinig rolmodellen met een migratieachtergrond of met beperkingen: weinig architecten of mensen in bijvoorbeeld jobs bij de overheid of in de architectuurcultuur. Dit gebrek aan representatie vraagt extra verbeeldingskracht en doorzettingsvermogen om zichzelf erkend te voelen binnen de opleiding en het architectuurveld.
Dit is niet anders binnen het docentenkorps. Volgens Hong Wan Chan is het veranderen van deze situatie in de tewerkstelling in het hoger onderwijs een uitdaging die een groot potentieel heeft. Het heeft invloed op de verhalen die verteld worden in de studio, de referenties die gedeeld worden en de perspectieven die erkend worden binnen de opleiding.
Ann Heylighen, onderzoeker en professor in inclusive design aan KU Leuven, haalt aan dat onderzoek keer op keer uitwijst dat studenten binnen de studiocontext ontwerpen vóór hun begeleider. Die wordt zo de "verbeelde klant", in plaats van de daadwerkelijke bedoelde doelgroep van de opdracht. Het diversifiëren van het docentenkorps leidt daardoor niet alleen tot meer representatie, maar ook tot ontwerpen die de culturele diversiteit van de studenten en deels ook latere échte klanten weerspiegelen.
Positie innemen en neutraliteit in vraag stellen
De nood aan erkenning en herkenning is onlosmakelijk verbonden aan het bewustzijn van de eigen positie. Positionaliteit – het besef dat je achtergrond, gender of sociaal-economische situatie invloed heeft op hoe je de wereld ziet en ervaart – komt daarom als belangrijke aspect naar voor in het gesprek.
Het erkennen van de positie gaat in tegen de idee van neutraliteit en is daarmee noodzakelijk binnen de opleiding. David Espinel haalt aan dat hij, vanuit zijn rol bij de faculteit Architectuur van KU Leuven, wil werken aan een beleid dat positionaliteit verankert in de kern van de opleiding: “Zowel studenten als docenten moeten erbij stilstaan dat ze elk door een eigen, specifieke lens naar de wereld en de opleiding kijken.” De overheersende ‘norm’, waarin de opleiding nu gedijt, is helemaal niet neutraal en bestaat eigenlijk niet.
De tien sprekers zijn het unaniem eens: denken vanuit positionaliteit is geen keuze, maar een fundamenteel uitgangspunt voor elke architectuurstudent. Zodra ook studenten zonder migratieachtergrond zich bewust worden van hun eigen 'positie', ontstaat er een sneeuwbaleffect. Alle studenten worden dan geconfronteerd met dezelfde kritische vragen en uitgedaagd om hun perspectief in relatie tot anderen te plaatsen - en dat actief te vertalen naar hun ontwerppraktijk.
Aan de slag gaan met deze positionaliteit kan op verschillende manieren.
Het curriculum als tool voor verandering
De sprekers halen aan dat het nuttig is om het curriculum te bekijken vanuit dat positioneel bewustzijn. Welke vakken worden aangeboden? Welke opleidingen voorzien welke studio’s? En als er keuzemogelijkheden zijn: welke studenten lijken te kiezen voor bepaalde opties? Zo delen studenten Atimo Sambou en Meriem El Ouadi dat voornamelijk zijzelf en hun medestudenten met een diverse achtergrond expliciet kiezen voor vakken waarin deze topics aan bod komen. Logisch, want die vakken maken aanspraak op hun breed referentiekader, waarbij hun eigen ervaringen als troef naar boven komen in plaats van als struikelblok.
Vertrouwen als tool voor verandering
Lien Kavutse Baele pikt in op dit idee van positionaliteit, maar stelt zich hierbij de vraag: “Hoe veranker je dat in het algemene discours én tot in de kern van de opleiding? Want – zoals de studenten aanhalen - lijkt die positionaliteit nu slechts een thema in een select aantal vrij te kiezen vakken of studio's...”
Om dit te bereiken hebben we wellicht meer nodig dan een aanpassing in het curriculum. Espinel haalt het belang van relationele nabijheid aan: het bouwen van vertrouwensbanden tussen studenten en docenten. Vertrouwen zorgt ervoor dat je je als student durft uitspreken. Het laat je toe om risico’s te nemen en op een onbevooroordeelde manier je identiteit in volle kwetsbaarheid te tonen.
El Ouadi haalt aan dat ze met haar docenten vaak praat over haar positie ten opzichte van de opdracht. “Om hier een eerlijk gesprek over te voeren, stel je je als student kwetsbaar op. Je laat een stukje in je ziel kijken: wat is je identiteit? En daarna: hoe verhoudt die identiteit zich tot het ontwerp dat voor ons ligt?” Kritiek op een ontwerpvoorstel wordt zo extra persoonlijk, het is dus kwetsbaarder.
‘Bespreekbaarheid’ is hierbij soms een drempel, benadrukt Espinel: “Open gesprekken zijn cruciaal, maar ook kwetsbaar en dat in een al hiërarchische situatie. Studenten moeten zich veilig voelen om zich te uiten, en dat vraagt inspanning van beide kanten. Door het delen van verhalen en elkaar te herkennen in alledaagse toevalligheden, bouwen student en docent vertrouwen op.” Dat vertrouwen uit zich in meer begrip van de docent voor de student en diens ontwerpkeuzes, waardoor het schouder-aan-schouder-begeleiden pas echt vruchtbaar kan zijn.
Daarnaast haalt Espinel aan dat, juist door dat gebrek aan vertrouwen, een belangrijke stem mist in het gesprek: de stem van zij die afhaken. De universiteiten hebben wel cijfers over studenten die besloten te stoppen met de opleiding, maar ze hebben geen verhalen. Op zoek gaan naar achterliggende redenen en deze vanuit een zelfkritische positie te benaderen is een belangrijke stap die dringend gezet moet worden.
Van intentie naar actie - op zoek naar handvaten
Aansluitend aan het gesprek gingen sprekers en publiek, opgedeeld in groepjes, met elkaar in gesprek. Lien Kavutse Baele nodigden de aanwezigen uit om eigen ervaringen te delen en ideeën uit te wisselen. Wat zijn jouw persoonlijke uitdagingen (geweest)? En welke tactieken en sleutels zie jij om te bouwen aan een meer diverse architectuuropleiding?
Drie kernthema’s komen uit de gesprekken naar voor en dienen als handvaten om toekomstige veranderingen te initiëren.
Herteken de structuren
Veel studenten met een migratieachtergrond beginnen aan hun opleiding met een sterke intrinsieke motivatie, maar botsen op een opleiding met docenten en medestudenten waarin ze zich niet kunnen herkennen, die hen onvoldoende meeneemt of een opleiding met een structuur die hen vaker nog bruut buitensluit. Deze structurele ongelijkheid zit in de onzichtbare normen, het eenzijdige curriculum, de ondervertegenwoordiging van lesgevers met een migratieachtergrond en het ontbreken van toegankelijke en aanspreekbare rolmodellen.
Verandering vraagt daarom meer dan goede wil: het vereist een hertekening van de zichtbare en vooral ook onzichtbare structuren waarin studenten leren en zich ontwikkelen. Dit vertalen de aanwezigen op de gespreksavond in aangepaste ondersteuning voor eerstegeneratiestudenten, doordachte evaluatiepraktijken en een actief universiteitsbreed diversiteitsbeleid waarin de wisselwerking tussen student en docent centraal staat. Deze aangepaste omkadering moet daarbij voldoende middelen aangereikt krijgen om voorbij te gaan aan schijninclusie.
Investeer in verbinding
Tegenover die structurele drempels staat de kracht van wederzijds vertrouwen, kwetsbaarheid, vriendschap, netwerken en collectieve initiatieven. Zoals ook de sprekers én ook mensen uit het publiek aanhalen, vinden studenten tijdens de opleiding steun bij elkaar, in hun gedeelde ervaringen en in projecten waarin ze zichzelf en elkaar kunnen terugvinden. Maar ook in het professionele leven, zo zegt Gosia Olchowska, is een (vrienden)netwerk van groot belang. Deze vormen van verbondenheid zijn geen bijzaak, maar fundamenteel voor een inclusieve leeromgeving. Een opleiding die inzet op inclusie moet dus ook ruimte maken voor verbinding en ontmoeting: in cultuur, in ruimte, in pedagogie.
Projecten – top down vanuit de universiteit of student-gedreven – die deze banden versterken zijn van onmiskenbaar belang en moeten daarom op erkenning en steun kunnen rekenen vanuit de universiteit.
Herdenk in volledigheid
Het herdenken van het architectuuronderwijs naar een inclusieve en diverse leeromgeving is een collectief verhaal. Iedereen die er deel van uitmaakt, is betrokken en moet zijn agency opnemen om verandering teweeg te brengen: medestudenten, docenten, ondersteunend personeel, en systemisch vanuit de universiteitsstructuur. Als we erin slagen om alle betrokkenen te mobiliseren, kan verandering doorsijpelen in alle lagen van de opleiding. En pas dan is die verandering ook duurzaam. Daarom roepen de sprekers op om het gesprek te zien als een appel aan alle aanwezigen: voel je aangesproken! Want ieder van ons heeft een rol te vervullen.
De sprekers sluiten het gesprek af met een kritische noot. “Al de hele avond spreken we heel voorzichtig, maar we mogen niet bang zijn om de uitsluitingsmechanismen te benoemen. We moeten precieze woorden gebruiken om ervaringen en realiteiten te beschrijven en daarbij moeilijke onderwerpen niet uit de weg gaan. Alleen zo komen we tot kritische inzichten en concrete tools voor verandering.”
In afsluiting van de gespreksavond zindert een gevoel van urgentie én verbondenheid. Bouwen aan een superdiverse architectuuropleiding is geen lineair proces, en zeker geen vrijblijvende opdracht. Dit was niet het eerste en ook niet het laatste gesprek rond het onderwerp. Er is nog werk. Het is een voortdurende, gezamenlijke zoektocht. Wat we nodig hebben? Structurele omkadering, verbindende gemeenschappen en de moed om het hele systeem te herdenken. En vooral: het vermogen om te blijven luisteren – ook (en vooral) als het ongemakkelijk wordt.